De Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht doen hun uiterste best om het aantal dieren dat wordt gedood zonder te zijn ingezet voor onderzoek of onderwijs tot een minimum te beperken. In 2021 zijn 2.095 minder dieren gedood zonder te zijn ingezet dan in 2020. In de afgelopen jaren is er een flinke daling van 53% gerealiseerd (zie figuur: cijfers vanaf 2014). De groep proefdieren die gedood worden zonder te zijn ingezet voor onderzoek of onderwijs valt uiteen in twee deelgroepen.
In de eerste plaats zijn er ouderdieren waarmee gefokt wordt en die op den duur worden gedood om inteelt te voorkomen of omdat ze te oud worden, en daarbij ongeschikt zijn voor experimentele doeleinden. Het aantal dieren in deze categorie is in de afgelopen 2 jaren afgenomen, onder andere doordat diverse foklijnen werden afgestoten (of voortaan worden bewaard door het invriezen van embryo’s of sperma). Er wordt scherp op gelet of er geen foklijnen worden aangehouden waarvan de dieren niet of nauwelijks gebruikt worden, of waarvan de dieren ook bij een commerciële fokker aangeschaft kunnen worden.
De andere deelgroep betreft dieren die niet geschikt zijn voor experimentele doeleinden vanwege geslacht, leeftijd, genetisch profiel of gezondheidsproblemen. Ook die worden gedood, behalve een klein aantal dat kan en mag worden herplaatst bij particulieren.
Met enige regelmaat worden er gesprekken gevoerd met onderzoekers om na te gaan of de fokstrategie past bij de behoefte vanuit het vergunde onderzoek en er zeker van te zijn dat het aantal overtollige dieren zo laag mogelijk is.